Wat is een biotensor?
Een biotensor, biosensor of meetroede bestaat altijd uit een handvat, een stukje veer (spiraalvormig gewonden metaaldraad) en aan het andere eind, tegenover het handvat, een contragewicht. De aard van het contragewicht doet er niet toe. Een biotensor kan een houten handvat en contragewicht hebben, maar ook uit metaal of andere materialen bestaan.
Een biotensor is gewoon een ´ding´ en hij heeft als ding geen speciale, bijvoorbeeld magische eigenschappen. Een biotensor wordt pas een functioneerde biotensor als je hem in je hand neemt en als je hem als biotensor, d.w.z. als meetinstrument, gaat gebruiken.
Wat de biotensor doet is de subtiele bewegingen zichtbaar maken die er zijn in het fysieke lichaam van degene die hem vasthoudt. De biotensor maakt dus alleen maar bewegingen zichtbaar, bewegingen die afkomstig zijn van de hand en de arm van de persoon die de biotensor bedient.
Dit is mogelijk omdat de veer en het contragewicht samen heel gevoelig zijn voor fysieke bewegingen. Deze subtiele ritmische bewegingen worden als het ware versterkt, net als bij een metronoom of een schommel, of de slinger van een uurwerk. En het resultaat daarvan kun je zien. Daar gaat het om. De biotensor is daarom geen magisch voorwerp, een toverstokje ofzo, maar is echt een meetapparaat, wat je dus ook heel goed ‘meetroede’ kunt noemen.
Je zou dus net zo goed met je lichaam kunnen pendelen; het voordeel is dat je dit altijd bij de hand hebt, het nadeel is dat het veel langzamer werkt.
Hoe test je met een biotensor?
Houd de biotensor in horizontale stand rustig in je hand en stel de vraag waarop je een antwoord zoekt.
Stel de vraag zo dat alleen een JA of NEE als antwoord mogelijk is.
Spreek met jezelf af welke beweging als antwoord JA en welke NEE betekent. Meestal wordt voor JA de verticale (op/ en neergaande) beweging voor gekozen. De horizontale beweging (heen en weer) betekent dan NEE
Om te oefenen kun je bijvoorbeeld een voedingsmiddel in de (andere) hand nemen. Neem bijvoorbeeld een appel. Je stelt dan bijvoorbeeld de vraag ‘is deze appel nu goed voor mij?’. Je zou ook kunnen vragen ‘is het voedingsmiddel dat ik vasthoud in mijn hand nu gezond voor mijn lichaam?’ Hoe nauwkeuriger je de vraag formuleert, des te beter. Laat woorden zoals ‘misschien’ dus weg en spreek de vraag ook duidelijk hardop uit. De vraagstelling moet eenduidig zijn.
Als je een vraag gesteld hebt probeer deze dan even innerlijk vast te houden tot het antwoord er is. Soms duurt dat even, voordat de beweging op gang komt. Hetzelfde kun je als oefening doen met andere voedingsmiddelen ook koffie, tabak, alcohol, suiker enz. Het helpt als je een middel in de hand houdt, als je dus fysiek contact maakt met een middel.
Kijk er niet raar van op wanneer het lichaam een keertje NEE zegt wanneer je JA verwacht en andersom. Dit komt voor. Een kop koffie bijvoorbeeld kan soms gezond zijn en een appel soms juist niet. Onverwachte antwoorden helpen je om ‘leeg’ en onbevangen te zijn t.o.v. antwoorden. De bewegingen (antwoorden die de biotensor zichtbaar maakt komen namelijk voort uit jouw lichaam, of liever gezegd uit het meestal onbewuste deel van het lichaamsbewustzijn. De antwoorden van de biotensor komen niet voort uit het hoofd (het verstand/ het wakkere dagbewustzijn). De gedachten van het hoofd komen lang niet altijd overeen met wat de ‘buik’, het lichaams-bewustzijn zegt. Het lichaam is veel en veel wijzer dan ons verstand.
Als de tensor gaat ronddraaien dan is dat een teken dat de vraag niet goed gesteld is. Probeer de vraag dan scherper en duidelijker te stellen. Ook kan het zijn dat de boodschap of het antwoord voor een ander dan de cliënt zelf bedoeld is. Zo dragen dieren vaak thema’s aan waarmee baasjes blijken rond te lopen.
Via dat lichaamsbewustzijn kun je ook bij iemand anders testen, zelfs over grote afstand, alles is immers frequentie.
Als je bijvoorbeeld een dosering wilt testen dan kun je vragen is 2 x 20 druppels goed voor mij? Als het antwoord NEE is, dan kun je gaan stijgen of zakken met de waarde.
Een meting of test met een biotensor is altijd een momentopname. De antwoorden kunnen per moment, dus bijv. per dag anders zijn. Het testen van een middel direct nadat je het ingenomen hebt, is niet handig, het beïnvloedt de meting, het lichaam zal op dat moment namelijk waarschijnlijk niet om dat middel vragen, want dat heb je net daarvoor al genomen.